
Jurisprudentie
BI0805
Datum uitspraak2009-04-10
Datum gepubliceerd2009-04-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAwb 09/307 en 09/309
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2009-04-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAwb 09/307 en 09/309
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Aanvraag op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor het laten aanbrengen van automatische deuropeners in gemeenschappelijke ruimten in een appartementencomplex afgewezen.
De Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden (SDD) stelt zich op het standpunt dat de aannemer dan wel de gemeente als opdrachtgever verantwoordelijk is voor het aanbrengen van deze voorzieningen, nu bij de bouw zou zijn afgesproken dat het complex rolstoeltoegankelijk zou zijn. Ten tweede voert de SDD aan dat het appartementencomplex voor ouderen/gehandicapten is gebouwd, zodat de voorzieningen daarom niet vallen onder de Wmo.
Naar aanleiding van een verzoek om voorlopige voorziening verklaart de rechtbank het beroep gegrond en draagt de bestuurscommissie op om binnen twee weken na verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
De rechtbank stelt vast dat het appartementencomplex niet is gebouwd speciaal voor gehandicapten dan wel ouderen. Ook kan verzoekster geen aanspraak maken op de voorziening op grond van een andere wettelijke regeling (voorliggende voorziening). Van duidelijke afspraken tussen de gemeente en de aannemer is niet gebleken, nog afgezien van de omstandigheid dat een dergelijke contractuele verplichting niet als voorliggende voorziening voor de Wmo kan worden aangemerkt.
Door het niet toekennen van de gevraagde voorzieningen zou worden gehandeld in strijd met de in de Wmo neergelegde compensatieplicht, doordat verzoekster zonder deze voorzieningen niet zelfstandig haar woning in en uit kan en daardoor niet zelfstandig aan het maatschappelijk verkeer kan deelnemen.
Uitspraak
RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummers: AWB 09/309 en AWB 09/307 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter
inzake
[xxx], wonende te Papendrecht, verzoekster,
gemachtigde: mr. M.H. de Bruin, werkzaam bij CNV Rechtshulp te Utrecht,
tegen
de Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden, verweerster,
gemachtigde: M. Euser, werkzaam bij de Sociale Dienst Drechtsteden.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerster heeft bij besluit van 14 september 2007 de aanvraag van verzoekster tot toekenning van woonvoorzieningen op grond van de Wet op de maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo) in haar koopwoning en de gemeenschappelijke ruimte in het appartementencomplex De Meent te Papendrecht afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 19 oktober 2007 bezwaar gemaakt bij verweerster.
Bij uitspraak van 28 augustus 2008 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 6 maart 2009 heeft verweerster het bezwaar van verzoekster niet-ontvankelijk verklaard voor zover het diverse woonvoorzieningen in en rond de woning van verzoekster betreft en het bezwaar met betrekking tot het automatisch bedienbaar maken van de centrale toegangsdeur ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 12 maart 2009 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
Bij faxbericht van 12 maart 2009 heeft zij een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 3 april 2009 ter zitting behandeld.
Verzoekster is ter zitting verschenen bij mr. P. J. Smink, kantoorgenoot van haar gemachtigde.
Verweerster is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Indien een verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan hangende beroep bij de rechtbank en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan de voorzieningenrechter op de voet van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Ingevolge artikel 6:18, eerste lid, van de Awb brengt het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit geen verandering in een los van het bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.
Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, wordt indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18, het bezwaar of beroep geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.
Ingevolge artikel 7:13, zevende lid, van de Awb, wordt, indien de beslissing op bezwaar afwijkt van het advies van de commissie, in de beslissing de reden voor de afwijking vermeld en wordt het advies met de beslissing meegezonden.
Ingevolge artikel 2 van de Wmo bestaat er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wmo treft het college van burgemeester en wethouders, ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:
a. een huishouden te voeren;
b. zich te verplaatsen in en om de woning;
c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;
d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel houdt het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
Artikel 26 van de Wmo luidt als volgt:
"1. De motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.
2. Bij een beslissing op het bezwaar als bedoeld in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht en een beslissing op het beroep als bedoeld in artikel 7:26 van de Algemene wet bestuursrecht is het eerste lid van overeenkomstige toepassing."
2.1.2. De in artikel 5, eerste lid, van de Wmo bedoelde verordening is de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden (hierna: Vmo), zoals vastgesteld in de openbare vergadering van de Drechtraad op 21 maart 2007 en in werking getreden op 1 juli 2007.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Vmo, wordt in deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving onder het compensatiebeginsel verstaan: de algemene verplichting aan de Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden om beperkingen die een persoon ondervindt in de zelfredzaamheid op het gebied van het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning en om zich lokaal per voermiddel ter verplaatsen, weg te nemen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Vmo, voor zover hier van belang, kan een voorziening slechts worden toegekend voor zover:
a) deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen om het gebied van het voeren van een huishouding (...) op te heffen of te verminderen.
b) deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.
c) deze in overwegende mate op het individu is gericht.
Ingevolge artikel 18 van de Vmo zijn de bepalingen van dit hoofdstuk niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.
2.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerster de bezwaren van verzoekster tegen de afwijzing van diverse woonvoorzieningen in haar woning niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gevraagde voorzieningen reeds zijn aangebracht. Het bezwaar tegen het automatisch bedienbaar maken van de toegangsdeuren tot de gemeenschappelijke ruimten is ongegrond verklaard. Een proceskostenvergoeding van € 322,- is toegekend. Het advies van de bezwaarschriftencommissie van verweerster van 25 september 2008 hield in dat het bezwaar van verzoekster voor wat betreft het aanbrengen van automatische deuropeners gegrond moet worden verklaard, omdat verzoekster niet de dupe mag worden van getouwtrek tussen de gemeente Papendrecht en de aannemer van de bouw van het appartementencomplex waar zij in woont, voor wat betreft de vraag wie verantwoordelijk is voor het aanbrengen van automatische deuropeners. Verweerster kan de kosten van het aanbrengen van de voorziening verhalen op één van de genoemde partijen. Blijkens het ambtelijke preadvies van 23 juli 2008 dat in het besluit is ingelast, is de aanvraag van verzoekster afgewezen, omdat er sprake was van een voorliggende voorziening, omdat de gemeente Papendrecht dan wel de aannemer verantwoordelijk is voor het aanbrengen van de automatische deuropeners. Dit blijkt uit de verkoopbrochure van het appartementencomplex, waarin onder het kopje 'rolstoeltoegankelijkheid' het volgende staat vermeld: "Daar waar mogelijk wordt in het project voldaan aan de richtlijnen voor de toegankelijkheid (doorgankelijkheid, bruikbaarheid en aanpasbaarheid) van woonomgeving, gebouwen en woningen (en de verschillende ruimten van de woning). Hierin wordt onder andere rekening gehouden met de benodigde draaicirkels en het minimaliseren van dorpels."
Verweerster heeft bij schrijven van 27 maart 2009 een wijziging in het bestreden besluit aan verzoekster en de voorzieningenrechter toegezonden. Hierin is vermeld dat van het advies van de bezwaarschriftencommissie wordt afgeweken, omdat het geschil tussen de gemeente Papendrecht en de aannemer onvoldoende reden oplevert om af te wijken van het bepaalde in artikel 18 van de Vmo, temeer nu de deurdrangers (de voorzieningenrechter leest: de automatische deuropeners) alsnog geplaatst kunnen worden door de bouwer. Het bezwaar met betrekking tot het automatisch bedienbaar maken van de toegangsdeuren tot de gemeenschappelijke ruimten wordt ongegrond verklaard.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerster gesteld dat het standpunt van verweerster primair inhoudt dat artikel 18 Vmo in de weg staat aan het verstrekken van de gevraagde voorziening. De gevraagde voorziening had tijdens de bouw gerealiseerd moeten worden, dit blijkt uit de overgelegde pagina van de verkoopbrochure. De tekst impliceert dat ook de toegang van het appartementencomplex rolstoeltoegankelijk zou zijn. Appartementen als die van verzoekster zijn bedoeld voor oudere mensen. Verzoekster heeft het appartement destijds gekocht met het oog op een volgende levensfase. Subsidiair stelt verweerster zich op het standpunt dat er sprake is van een voorliggende voorziening, nu de bouwer of de gemeente Papendrecht aansprakelijk moet worden gehouden voor het aanbrengen van de gevraagde automatische deuropeners. Tevens heeft verweerster ter zitting gesteld dat verzoekster geen rechtstreeks beroep kan doen op een wettelijke regeling, op grond waarvan zij aanspraak kan maken op het aanbrengen van automatische deuropeners.
2.3. Verzoekster kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft daartegen het volgende ingebracht. Verzoekster is reeds lange tijd niet in staat om zelfstandig buitenshuis te komen. Deze situatie is onhoudbaar. Uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 augustus 2008 vloeit voort dat verweerster bij de beslissing op bezwaar inzichtelijk moest maken waarom volgens haar op grond van de verkoopbrochure, dan wel het Handboek Woonkeur met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat daaruit een verplichting voortvloeit voor de gemeente Papendrecht of de aannemer om de automatische deuropeners in de gemeenschappelijke ruimten aan te brengen. Bij het bestreden besluit heeft verweerster niet onderbouwd dat hetgeen is bepaald over de rolstoeltoegankelijkheid van het appartementencomplex in de verkoopbrochure of in het Handboek Woonkeur, terug is te voeren op een wettelijke bepaling. Het bestreden besluit is niet deugdelijk gemotiveerd. Niet is komen vast staan dat het hier gaat om een recht van verzoekster op de gevraagde voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling zoals bedoeld in artikel 2 van de Wmo. Ten onrechte gaat verweerster voorbij aan het advies van de bezwaarschriftencommissie van verweerster. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:13, zevende lid, van de Awb. Verzoekster doet een beroep op artikel 4 van de Wmo. In bezwaar heeft verweerster ten onrechte een proceskostenvergoeding gegeven van € 322,-, nu niet alleen een bezwaarschrift is ingediend, maar de gemachtigde van verzoekster eveneens ter zitting van de bezwaaradviescommissie is verschenen. In reactie op het schrijven van verweerster van 27 maart 2009 heeft verzoekster naar voren gebracht dat artikel 18 van de Vmo niet van toepassing is, nu verzoekster in een regulier koopappartement woont, in een gebouw dat niet speciaal is gebouwd voor of is aangepast aan ouderen of gehandicapten.
2.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Het schrijven van verweerster van 27 maart 2009 roept geen rechtsgevolg in het leven dat nog niet bestond na het besluit van 6 maart 2009. Het schrijven van 27 maart 2009 kan daarom niet als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb worden aangemerkt. Mitsdien zijn de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb niet van toepassing. De voorzieningenrechter zal de brief van 27 maart 2009 opvatten als nadere motivering bij het besluit van 6 maart 2009. Nu verweerster in deze brief de afwijzing van de aanvraag op een andere grondslag doet rusten dan het besluit van 6 maart 2009, moet reeds hierom geoordeeld worden dat het bestreden besluit onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd is, zodat het is genomen in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Reeds hierom is het beroep gegrond. Hetgeen verzoekster heeft aangevoerd over schending van artikel 7:13, zevende lid, van de Awb, behoeft derhalve geen bespreking meer.
Met betrekking tot de vraag of er, gelet op de aanvulling van de motivering van het besluit in de brief van 27 maart 2009, aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Verweerster heeft, ook desgevraagd, niet onderbouwd dat de woning van verzoekster specifiek is gericht op ouderen of gehandicapten. Dat appartementencomplexen als die waar verzoekster in woont, in het algemeen door ouderen zouden worden bewoond zoals verweerster stelt, wat daar ook van zij, is niet voldoende om artikel 18 Vmo in te kunnen roepen. Evenmin is daarvoor voldoende dat in de verkoopbrochure een passage is opgenomen over de rolstoeltoegankelijkheid. Relevant is in dit verband dat het hier gaat om reguliere koopwoningen en dat op geen enkele wijze gebleken is dat deze alleen beschikbaar zijn voor een beperkte doelgroep.
Indien verweerster heeft willen stellen dat de gevraagde voorziening als algemeen gebruikelijk moet worden beschouwd, geldt het volgende. In de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB, onder meer in de uitspraken van 10 december 2008, LJN BG8365 en 16 april 2008, LJN BD0268) is bepaald dat een voorziening in beginsel moet worden aangemerkt als algemeen gebruikelijk, indien op basis van objectieve gegevens kan worden vastgesteld dat een (sociale huur)woning die is bestemd voor en specifieke groep bewoners, zoals ouderen, op het punt van de aangevraagde voorziening onmiskenbaar niet voldoet aan de voor een dergelijke woning op grond van wettelijke voorschriften, algemeen aanvaarde regels of contractuele bepalingen geldende vereisten. Bovendien moet worden aangetoond dat bij het wel voldoen aan die vereisten de aangevraagde voorziening niet meer nodig zou zijn. Los van de vraag of deze jurisprudentie ook van toepassing is als het gaat om een voorziening in een koopwoning, heeft verweerster in ieder geval niet aangetoond dat het appartementencomplex onmiskenbaar niet voldoet aan op grond van wettelijke voorschriften, algemeen aanvaarde regels of contractuele bepalingen daarvoor geldende vereisten. Zoals verweerster ook zelf ter zitting heeft erkend vloeit niet uit wettelijke voorschriften voort dat het appartementencomplex waar verzoekster woont, voorzien dient te zijn van automatische deuropeners. De passage in de verkoopbrochure waar verweerster zich op beroept, is niet duidelijk op het punt van de toegang tot het appartementencomplex, een constatering die overigens ook door verweerster en de gemeente Papendrecht zelf gemaakt is. Evenmin is aangetoond dat uit contractuele bepalingen voortvloeit dat de gevraagde voorziening tijdens de bouw gerealiseerd had moeten worden. Gelet hierop kan niet worden gesteld dat de aangevraagde voorziening algemeen gebruikelijk is.
Nu verweerster ter zitting heeft gesteld dat als subsidiair standpunt blijft gehandhaafd dat de aanvraag is afgewezen, omdat er sprake is van een voorliggende voorziening, behoeft ook dit standpunt bespreking. In de uitspraak van 28 augustus 2008 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat verweerster tot op dat moment ten onrechte heeft nagelaten inzichtelijk te maken waarom volgens haar op grond van de verkoopbrochure, dan wel het Handboek Woonkeur met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat daaruit een verplichting voortvloeit voor de gemeente Papendrecht, als partij bij het bouwproject, dan wel de projectontwikkelaar om de automatische deuropeners in de gemeenschappelijke ruimtes aan te brengen. Het is aan verweerster om die verplichting inzichtelijk te maken, nu verweerster door daarnaar te verwijzen zich beroept op een uitzondering op de regel dat in dit gevolg de woonvoorziening ingevolge de Wmo behoort te worden toegekend. Daarbij heeft de voorzieningenrechter overwogen dat van verweerster een extra inspanning mag worden verwacht om snel duidelijkheid over die verplichting te bieden, nu verweerster in deze zaak de zorgplicht in het kader van de Wmo van de gemeente Papendrecht behartigt.
Er bestaat geen aanleiding om in deze procedure een ander oordeel te geven ten aanzien van de motiveringsplicht van verweerster. Verweerster heeft in beroep gesteld dat met de overgelegde interne notities van de gemeente Papendrecht duidelijk is gemaakt dat er een plicht bestaat voor de gemeente Papendrecht om de voorziening te treffen. Evenwel blijkt uit de overgelegde interne notities dat er geen duidelijkheid bestaat over de vraag welke partij verplicht is de gevraagde voorziening te treffen, terwijl er geen overeenstemming met de aannemer bestaat over de vraag wie de kosten van het aanbrengen van dergelijke voorzieningen zou moeten dragen. Met deze stukken heeft verweerster dan ook niet aannemelijk gemaakt dat er een verplichting bestaat voor de gemeente Papendrecht of de aannemer om de gevraagde voorziening te treffen. Zo al van een dergelijke (contractuele) verplichting gesproken had kunnen worden, dan zou nog geen sprake zijn van een voorliggende voorziening, zoals bedoeld in artikel 2 van de Wmo. Een contractuele verplichting van de gemeente Papendrecht of van de aannemer kan immers, gelet op de uitspraak van de CRvB van 7 februari 2007 (LJN: AZ8205) niet fungeren als een voorliggende voorziening. Zoals verweerster ter zitting ook heeft erkend, kan verzoekster geen beroep doen op een wettelijke regeling, op grond waarvan de gevraagde voorziening verstrekt kan worden. De aanvraag van verzoekster kan dan ook niet afstuiten op het bepaalde in artikel 2 van de Wmo.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van het beroep van verzoekster. De voorzieningenrechter ziet daarom in het voorgaande aanleiding gebruik te maken van zijn bevoegdheid ingevolge artikel 8:86 van de Awb om onmiddellijk uitspraak te doen op het beroep van verzoekster.
Gelet op het tijdsverloop in deze zaak en het urgente karakter van de gevraagde voorziening zoals ter zitting door verzoekster gesteld en door verweerster niet weersproken, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb verweerster op te dragen binnen twee weken na verzending van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen. Met betrekking tot het te nemen besluit overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende. Nu verzoekster beperkingen ondervindt in haar zelfredzaamheid, dient verweerster maatregelen te treffen om haar in staat te stellen een huishouding te voeren en zich te verplaatsen in en om de woning. Verweerster heeft in dezen een resultaatsverplichting. De voorzieningenrechter wijst hieromtrent naar de uitspraak van de CRvB van 10 december 2008 (LJN BG6612). Onder de compensatieplicht van artikel 4 van de Wmo wordt ook begrepen dat verzoekster haar woning via de hoofdingang moet kunnen verlaten. Uit artikel 20, sub c, van de Vmo vloeit voort dat de aangevraagde voorziening aangebracht kan worden in de gemeenschappelijke ruimten. Er bestaat voor verweerster derhalve geen aanleiding om de gevraagde voorziening te weigeren.
Nu onmiddellijk is beslist op het beroep, dient het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb te worden afgewezen.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerster op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden. De uitkomst in het geschil geeft de voorzieningenrechter tevens aanleiding om op de voet van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb te bepalen dat het Openbaar Lichaam Drechtsteden het door verzoekster ten behoeve van de voorlopige voorziening betaalde griffierecht moet vergoeden.
Tot slot ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerster met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoekster in deze procedure redelijkerwijs hebben moeten maken. De kosten worden begroot op € 1288,-- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,-. Voorts ziet de voorzieningenrechter aanleiding om 1 punt toe te kennen voor het verschijnen ter zitting van de bezwaarschriftencommissie van verweerster, nu verweerster slechts de kosten voor het indienen van het bezwaarschrift heeft vergoed, en verzoekster ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht ook aanspraak kan maken op een vergoeding voor het verschijnen op de hoorzitting). De voorzieningenrechter is niet gebleken dat verzoekster nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht,
-verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerster op binnen twee weken na verzending van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak;
-wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat het Openbaar Lichaam Drechtsteden aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 82,- vergoedt;
-veroordeelt verweerster in de proceskosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek en dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 1288,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst het Openbaar Lichaam Drechtsteden aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan verzoekster moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. M.A.C. Prins, rechter, en door deze en mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op:
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep instellen. Het instellen van hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.